DE EERSTE FOTO’S – ARTEFACTEN UIT DE 18de EEUW
Het officiële geboortejaar van fotografie is 1839, toen de fotografische procedés van Louis Daguerre en Henry Talbot openbaar werden gemaakt. Het idee van fotografie is al minstens vijftig jaar ouder. Aan het begin van de negentiende eeuw probeerden verschillende onderzoekers onafhankelijk van elkaar het beeld van de camera obscura vast te leggen. De eerste geschreven overlevering van fotografische experimenten is van de Engelsman Thomas Wedgwood. In 1802 publiceerde hij een artikel onder de titel An account of a method of copying paintings upon glass, and of making profiles by the agency of light upon nitrate of silver, waarin fotochemische proeven op papier en wit leer worden beschreven. Wedgwood maakte zowel afbeeldingen door directe belichting van lichtgevoelig materiaal dat was afgedekt met een voorwerp (de zogenaamde fotogrammen) als met de camera obscura. Het enige dat hem ontbrak voor een bruikbaar proces was een methode om zijn beelden te fixeren. Hij kon zijn resultaten alleen bij kaarslicht bekijken en zelfs in zulk gedimd licht verdween het beeld na verloop van tijd.
De zoutdrukken die ik kocht op de antiekmarkt in Den Haag zijn de afgelopen tien jaar nauwgezet onderzocht door specialisten in het gebied. Uit dit onderzoek is onomstotelijk vast komen te staan dat Adriaan Paauw een decennium voor Wedgwood er al wel in is geslaagd om fotobeelden te fixeren! De fotogrammen die hier worden getoond zijn de vroegste bewaard gebleven afbeeldingen die zijn verkregen via fotochemische weg. De chemische analyse, de datering, het procedé en de achtergrond van Paauw staven deze bewering volledig. Zijn methode lijkt zeer eenvoudig: hij maakte papier lichtgevoelig met zilverchloride en na belichting fixeerde hij het beeld in een ammoniaoplossing. Dit elegante proces heeft de vroegste foto’s uit de geschiedenis opgeleverd.
In tegenstelling tot andere fotopioniers heeft Paauw alleen fotogrammen gemaakt. Bij hem ontstond het idee van fotografie niet uit de wens om het camerabeeld vast te leggen, maar juist vanwege de mogelijkheid automatisch objecten te kopiëren zonder interventie van de camera. Achteraf bezien was doorslaggevend dat Paauw, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Wedgwood en Talbot, meteen een methode vond om zijn fotogrammen te fixeren. Dat was allerminst een triviaal probleem, immers zowel Wedgwood als Talbot hebben jaren gezocht naar een geschikt procedé. Wedgwood tevergeefs, Talbot ontdekte dat pas in 1839, vijf jaar na zijn eerste proeven, toen zijn vriend John Herschel hem op de mogelijkheid van thiosulfaat wees. Dit bleek uitermate effectief voor het oplossen van zilverzouten en is sindsdien gebruikt voor het fixeren van zilverhoudende fotografische afbeeldingen. In de geschiedenis van de fotografie is Paauw waarschijnlijk de enige die zijn foto’s met ammonia heeft gefixeerd.
Adriaan Paauw werd geboren op 23 juni 1765 aan de Oude Herengracht in Leiden. Zijn vader, Jan Paauw junior, was een welgesteld instrumentmaker die nu nog enige bekendheid geniet vanwege zijn zogenaamde ‘universele microscoop’. Paauw begon op jonge leeftijd een praktijkopleiding tot apotheker bij Galenus van der Kaaij in Leiden en klom in enkele jaren op van leerlingknecht tot meesterknecht. In 1788 legde hij zijn proeve van bekwaamheid af. Mogelijk op aanraden van Van der Kaaij volgde hij tevens lessen botanie in de Hortus botanicus bij professor Sebald Justinus Brugmans. Het was in die tijd gebruikelijk een apothekersopleiding te combineren met een studie botanie: vrijwel alle geneesmiddelen werden nog uit planten gewonnen. Brugmans was niet alleen botanicus, maar bekleedde tevens de leerstoel natuurlijke historie. Hij verzamelde allerlei exotische plantensoorten die hij voor ‘zijn academietuin’ importeerde en werkte aan een Kabinet van Natuurlijke Historie voor de universiteit. Het is niet verwonderlijk dat Paauws interesse voor botanie en natuurlijke historie werd gewekt door deze charismatische figuur. In plaats van een loopbaan als apotheker koos hij na zijn opleiding voor een assistentschap bij Brugmans. Van 1788 tot zijn dood in 1792 werkte Paauw in de Leidse Hortus waar hij de invloed van zeldzame tropische planten op het leven van inheemse keversoorten bestudeerde. Hij kweekte enkele gemodificeerde kevers die nu nog opgeprikt in verschillende natuurhistorische musea worden getoond.
Twee pagina’s uit de aantekenboekjes van Adriaan Paauw
Een van Paauws taken in de Hortus was het catalogiseren van de door Brugmans verzamelde objecten voor het Kabinet. Het is mogelijk dit bijbaantje geweest dat heeft geleid tot de uitvinding van de fotografie. De voorwerpen die worden afgebeeld op Paauws fotogrammen, voor zover die nog herkenbaar zijn, komen namelijk uit Brugmans’ verzameling en het is aannemelijk te veronderstellen dat Paauw het catalogiseren van deze objecten wilde automatiseren door middel van een fotografisch procedé. Dit zou de betrouwbaarheid van de catalogus aanzienlijk vergroten en de objecten in het Kabinet zouden door middel van fotogrammen op eenvormige wijze kunnen worden opgeslagen. Bovendien is een fotografische methode veel efficiënter dan het natekenen of beschrijven van voorwerpen en zou het eentonige catalogiseerwerk voor hem aanzienlijk verlichten.
Adriaan Paauw is op 7 oktober 1792 op 27-jarige leeftijd door een ongeval om het leven gekomen. Tijdens het verzamelen van materiaal in een van de bomen in de Hortus kwam hij ten val en brak zijn nek. Zijn vroegtijdige dood ontnam hem de kans om zijn fotografische onderzoek af te ronden tot een stadium dat hij rijp achtte voor publicatie. Hij had geen broers of zussen en het is onduidelijk wat er met zijn bezittingen is gebeurd na het overlijden van zijn ouders, die hem beiden overleefden.